Biggen mét of zonder ballen


Eind 2006 startte de dierenrechtenorganisatie Gaia, net als vele van haar Europese confraters een campagne tegen het onverdoofd castreren van biggen in de bio-industrie, een ingreep waardoor jaarlijks ‘miljoenen biggen de hevigste pijnen blijven lijden’. Gaia ondertekende eind 2002 een akkoord - het initiatief kwam van de toenmalige bevoegde minister - met onder meer het Algemeen Boerensyndicaat (ABS, www.absvzw.be ) en de Vereniging Varkenshouders (www.veva.be) om de praktijk vóór 2010 uit te bannen. De veel sterkere Boerenbond weigerde te ondertekenen, bang om door streefdata voor het blok te worden gezet. De Boerenbond zag naar eigen zeggen geen direct haalbare alternatieven die varkenscastratie overbodig konden maken. “Dat zal tijd vergen,” beklemtoonde hun voorzitter nog in 2006. Doordat Gaia geen vorderingen zag besloot zij november 2006 weer tot actie over te gaan. Een horzel wil nu eenmaal horzelen.

De campagne van Gaia is een van de beste en meest veelzijdige die zij hebben gelanceerd. Ze genoot logistieke steun van een gereputeerd reclamebureau. Dat leverde reclamespotjes op en veel airplay op radio en televisie want voor de gelegenheid was een vijfkoppig rockbandje annex website (www.pigsinpain.be) samengesteld dat het singeltje ‘Why the pain’ via een clip in de eter bracht.

Geen man die niet even moet hebben nagedacht over de ravage die zo’n castratie bij zijn eigen geslacht zou aanrichten. Schrijver Tom Naegels die op Gaia’s website een filmpje zag hoe een Vlaamse boer ‘zonder pardon het mes in hun scrotum zet en de ballen eruit flikkert’ had zich volgens een opiniestuk in De Standaard van 2 december 2006 zelden ‘zo één gevoeld’ met een varken: “Mijn gepiep is erg gelijkend.”  

De eisen van Gaia lijken ethisch valabel. Binnen de bio-industrie degradeerde het varken tot serrevrucht, een landbouwproduct waarmee mits een uitgekiende stalinrichting, voeders, gerichte selectie en preventieve medicatie rijkelijk zijn boterham kon worden verdiend. Alles wat volgens de cursus zoötechniek overtollig aan het varken zat - krulstaarten, hoektanden, ballen - diende als bij een fruitboom weggesnoeid.

Als we aannemen dat één op de twee biggen een beertje/mannetje is, dan ondergaan in Europa jaarlijks nog altijd tientallen miljoenen zwijntjes een aanslag op hun weke delen. De verwijdering zou nodig zijn omdat de teelballen na de slacht een misselijk makende geur in het varkensvlees achterlaten welke bij het braden vrijkomt.

Doordat de varkensfokkerij zoals de meeste landbouwactiviteiten een gespecialiseerde macro-onderneming werd, commercialiseerde men destijds ook een ‘kastreerapparaat

waarbij ‘een tweede persoon totaal overbodig’ was: “Het werk is geen karwei meer en de biggen herstellen vlugger”. Dus: “Dit materiaal helpt u méér geld te verdienen.” De reclame (zie afbeelding) verscheen in het vakblad Landbouwleven van 23 maart 1984 en liet weinig aan de verbeelding over. Ze maakte helder dat deze dieren vaak als stukgoed worden behandeld.

Het is echter niet van na 1960 dat varkens tot louter vlees en winst verzakelijkt worden. De oude prent die u hieronder ziet toont hoe men een zeug aanpakte waarvan tijdens de dracht ‘de draagzak naar buiten’ kwam. De biggetjes (= de opbrengst) dienden ook toen al kost wat kost veilig gesteld. Dus werd de zeug voor behandeling aan beide achterpoten tegen een wand vastgeknoopt ‘omdat het varken een weerspannige patiënt is’.

Varkensboeken uit de eerste helft van de twintigste eeuw toonden al hokken van hout of metaal om zeugen in te isoleren (fokkers wilden altijd vermijden dat de zeug op haar biggen ging liggen en ze dooddrukken) en hoe bij biggen ‘de tandjes worden geknipt’. Ze situeerden het castreren van de beertjes op een leeftijd van vier à vijf weken (tegenwoordig bij wet verplicht in de eerste zeven levensdagen) opdat zij dan in het bijzijn van hun moeder konden genezen: “De biggen lijden er dan het minste van.”

De ingreep voltrok zich met een vlijmscherp mes waarmee ‘een flinke snede door de balzak’ werd gemaakt. Rond 1900 hadden sommige mensen ‘van dit werk een broodwinning’ gemaakt. Castratie van varkens is een bijzonder oude praktijk. Een Romeins boek van het jaar één na Christus legde haarfijn uit hoe het moest. Men deed het bij voorkeur in de lente of in de herfst.

Het is een historisch keerpunt dat na een paar duizend jaar het varkensfokkende mensdeel zélf met de castratiepraktijk wil ophouden. De ‘Veva-krant’ van de Vlaamse varkensboeren was december 2006 zonneklaar: “De sector is zelf ook geen ‘liefhebber’ van dit werk. Heel wat varkenshouders vinden het castreren een onaangenaam werk, vandaar dat de sector eveneens vragende partij is om een waardig alternatief.” Ook de Boerenbond hoopte in haar Boer&Tuinder van 12 januari 2007 dat het castreren zo snel mogelijk ‘overbodig’ zou worden. Ze vond wel dat na de conclusies van de brede rondetafel die op 5 januari 2007 op hoog verzoek (minister-president) over dit onderwerp was gehouden ‘de ballon van Gaia’s demagogische actie doorprikt’ was. De geesten zijn gerijpt, de paardans is ingezet, maar hier en daar moeten nog wat hobbels van econmische en praktische aard worden opgeruimd, pas dan gloort voor de varkens een balveilige toekomst. 

Van alle veehouders liggen de industriële pluimveefokkers en varkenskwekers het meest onder vuur. In hun stallen concentreren zij de grootste aantallen dieren. Mei 2001 voerde Gaia reeds campagne rond ‘De pijn van het zwijn’, waarbij werd uitgehaald naar de kraamhokken, ‘enge metalen boxen’ waarin de zeugen zich wekenlang niet kunnen draaien of keren. Toen al stelde Gaia dat zij de ‘uiterst pijnlijke mutilatie’ van het castreren wilde verboden zien.

Of de sector dat nu graag hoort of niet, de wijze waarop varkens tot eind twintigste eeuw voor consumptie mochten worden gekweekt, zal door steeds strengere milieu- en welzijnseisen worden bijgestuurd, met of zonder tussenkomst van ‘het opperhoofd van Gaia’ (boze lezersbrief van dierenarts Hubert Willems van het ABS in Het Nieuwsblad van 30 november 2006). Schrijver Koos van Zomeren die ooit bij de Stichting Varkens in Nood aan het roer stond, drukte het eind 1997 in NRC Handelsblad als volgt uit: “Het is óf onze moraal die zich uitbreidt over de varkenshouderij, óf de moraal van de varkenshouderij die zich uitbreidt over ons.”

Of anders geformuleerd: een partijtje armworstelen tussen stad en platteland op de rug van het varken. Aangezien nog maar 2 procent van de beroepsbevolking in de landbouw werkt (tegen 42 procent in 1846!) liggen de krijgskansen van de ‘stad’ verreweg het gunstigst. 

Dat uitgerekend de varkenshouders extra prikkelbaar werden lijkt begrijpelijk. Strengere mestnormen (MAP na MAP), uitbraken van varkenspest, detailkritiek op biggentransport (‘”Te koud om biggen te vervoeren”’, krantenkop na klacht van Gaia januari 2002) en recent de acties die hen als biggenbeulen afschilderen plus de vrees dat varkensstallen mogelijk broeihaarden voor de ziekenhuisbacterie zijn; een mens zou voor minder zijn beroepskeuze (en leningenlast) in vraag stellen. Zeker als men beseft dat werken met dieren voor ruim een kwart van de arbeidsongevallen in de landbouw verantwoordelijk is (cijfers periode 1995 tot 2000).

Mevrouw Elsbeth Stassen is in Wageningen hoogleraar Dier en Samenleving. Het zou voor de vleessector een teken aan de wand kunnen zijn dat zo’n leerstoel sinds kort bestaat. In De Telegraaf van 30 december 2006 waarschuwde Prof. Stassen verrassend voor ‘verkeerde beeldvorming’ tijdens het ijveren voor dierenrechten: “Neem nu het onverdoofd castreren van biggen. Dat zou verdoofd moeten gebeuren, oordeelt men. Verdoven gebeurt lokaal, via een pijnlijke injectie in de testikels. Die verdoving moet minuten inwerken; een big moet twee keer worden opgepakt en teruggezet; en dan is er nog niets tegen de napijn. Dit is een bijdrage aan het welzijn die niet veel bijdraagt.”

Volgens Stassen zijn de biggen van tegenwoordig ‘slachtrijp voordat ze in de puberteit komen,’ dus hoeven ze niet eens gecastreerd te worden. Het probleem zou deels in Duitsland liggen, groot afnemer van varkensvlees. Dat land importeert ‘geen biggenvlees als deze niet gecastreerd zijn’.

Even leerzaam is wat het Nederlandse boek ‘Het Varken’ van Anno Fokkinga en Marleen Felius in 1997 over biggencastratie vertelde. Volgens hen achtte men de ‘pijnlijke ingreep’ nodig ‘omdat het vlees van 1% van de beren later de ongewenste “berengeur” gaat produceren’. Amper 1 procent!? Terwijl 15% van het varkensvlees wél ‘een merkbare negatieve invloed’ oploopt tijdens het stressvolle vervoer naar het slachthuis!? Dus worden miljoenen slachtvarkens zo goed als zinloos gecastreerd! Als dit geen logisch argument is om zo snel mogelijk van biggencastratie af te zien weet ik het ook niet.  

De sector zou bovendien hebben ontdekt dat ze zelf belang heeft bij niet-gecastreerde beren want volgens Fokkinga en Felius zetten die ‘meer vlees en minder vet aan’ dan gecastreerde beren (‘borgen’ of  ‘bargen’ genoemd). De varkenkwekers lijken er dus ook economisch bij gebaat om van varkenscastratie verlost te geraken. So: why the pain and not the gain?

Het luide gekrijs van biggen (tot boven de 110 decibel!) die aan de lopende band worden gecastreerd is trouwens schadelijk voor een mens/boer zijn trommelvliezen. De brochure ‘Veiligheid en gezondheid in de Belgische varkenssector’ uit 2004 spreekt resoluut van ‘een aanslag op het gehoor’. Wat weer een motief  (de volksgezondheid!) kan wezen om de praktijk af te schaffen.

Een extra weet om te onthouden is dat in Groot-Brittannië omzeggens een kwart en in Frankrijk ongeveer 10 procent van alle varkens in open lucht wordt gekweekt, waarbij de dieren zomer én winter buiten leven. Samen goed voor enkele duizenden winstgevende bedrijven. “Natuurlijk mikken de kwekers op consumenten met argumenten zoals dierenwelzijn,” schreef het maandblad ‘Varkensbedrijf’ in 2004, al klonk dat meer beteuterd dan vol overgave.

Zelfde jaar telde België 8.113 varkensbedrijven. Moest daarvan een kwart op de Britse, beduidend meer varkensvriendelijke fokmethode overschakelen, dan zou het leven van miljoenen vleesvarkens pas echt ‘gebald’ verbeteren maar in België - waar 95% van de varkensstapel in Vlaanderen zit - komt dit alternatieve circuit nauwelijks van de grond, ook al kon men er aldus een specialist in het vakblad ‘Varkens’ (1 februari 1996) met ‘een minimum aan financiële risico’s’ mee beginnen.

Aanvang 2003 publiceerde de Vlaamse Gemeenschap via het Expertisecentrum Biologische Landbouw een uitstekende brochure die deze traditionele en voor het zwijn meest aangename vorm van varkenshouderij wilde promoten: oplage een karige… 1000 exemplaren. Niet eens genoeg om alle Belgische varkenshouders ter kennisgeving mee te bevoorraden.

Conclusie. Sinds vele eeuwen leidt het gros van de varkensberen een (kortstondig) leven als castraat. Enkel uit de macht der gewoonte blijft men ze van hun ballen beroven want ter vermijding van een slechte smaak in hun vlees is dit allang niet meer nodig.

Zo dit in al zijn simpelheid correct is, waarom onderhandelt de varkenssector dan wél met Gaia en niet met Duitsland? En waarom bezorgt Gaia de 8000 varkensboeren geen gratis tweede druk van die varkensvriendelijke infobrochure? Of zijn daar échte ballen voor nodig?


(© Jan Desmet, 14 januari 2007)


naar boven

home site Jan Desmet