Het Angorakonijn langs pieken en dalen

door Jan Desmet



De entree van het Angorakonijn in West-Europa dateert van eeuwen geleden. Bij de Britten bestonden al rond 1500 heffingen op de uitvoer van Angorawol, al kreeg dit konijnenras er pas in 1893 een eigen ‘standaard’ met voorgeschreven raskenmerken.

De primeur van het eerste ‘handboek’ voor de fok van Angorakonijnen ging eind achttiende eeuw naar een Duitse dominee. In die tijd sprak men nog vaak over het zijdekonijn of over Engelsche konijnen.

Tussen 1920 en 1927 ontstonden in Groot-Brittannië de eerste Angora ‘farms’. Tegelijk begon de meer grootschalige kweek van Angorakonijnen in Frankrijk en Italië aan te slaan en ontstond in België, in het Waalse Mons, omstreeks 1920 een eerste lokale ‘groepeering van konijnenkweekers welke de naam van Angoraclub voerde’. De wol werd onder meer verwerkt in ondergoed, sjerpen en handschoenen.



Tegen 1929 konden de Britten al bogen op 6000 fokkers die er gezamenlijk meer dan 110.000 Angorakonijnen op nahielden. Kort daarop kregen de Europese fokkers zoveel concurrentie van onklopbaar goedkope Angorawol uit onder meer Japan dat slechts een handvol van ‘the most heroic breeders’ het hoofd boven water hielden.

Toch bleef er in de jaren dertig een ‘splendid demand’ naar wol van Angora’s, waardoor de minste opleving van de prijzen nieuwe particuliere kwekers in gang stak. In deze periode, op 1 augustus 1937, werd te Anderlecht de Angora Club van België (A.C.B.) gesticht.

Het initiatief zou zijn uitgegaan van een zekere Heer De Groof uit Zele, een gemeente met een sterke traditie in de bewerking van konijnenvellen. De Groof verspreidde zo’n 25.000 ‘flyers’ en won al na één dag een 250-tal leden. De Club voerde uit het buitenland 150 ‘stamdieren’ in en promootte de kweek.



Mercantiele beweegredenen zullen hebben meegespeeld, want wie de inlandse handelsmarkt van Angorawol kon sturen en structureren (via verzekerde wolafname of de uitbouw van een spinnerij), kon hier stellig financiële voordelen van verwachten.

Door de ‘akelige gebeurtenissen’ van de Tweede Wereldoorlog verloor de prille Club kostbare tijd. Niettemin gaven de oorlogsjaren een zweepslagje aan de particuliere thuiskweek van Angora’s, doordat de Duitsers goed geld boden voor deze kwaliteitswol.

Het aantal Belgische Angorafokkers zou zijn toegenomen van 2800 in 1940 naar 6000 in 1944. Ze hielden samen stellig meer dan 30.000 Angorakonijnen (bestand anno 1942).



Na de wapenstilstand schoot de Angora Club van België hernieuwd uit de startblokken en lanceerde in september 1945 het eerste nummer van haar maandblad Angora Magazine, met adres in Brussel. Dit ‘officieel orgaan’ van de A.C.B. toonde zich ambitieus en hield het ten minste twee jaargangen vol (tot december 1946).

Vermoedelijk door verminderde opbrengsten van de Angorawol, het snel afhaken van honderden fokkers (nog max. 600 in 1951) en ‘kruiperijen’ (vanaf 1946) van ‘misnoegden die bij ons weggingen ofwel werden uitgesloten’, viel de werking van de A.C.B. in 1949 compleet stil. Het jaar nadien werd de Club ontbonden.

Uit de as van de A.C.B. moet toen een Federatie van Angora Clubs van België (F.A.C.B.) zijn voortgekomen, met bestuurskern in Antwerpen en Merksem. In 1953 waren dertien lokale verenigingen, waaronder een Brugse die steevast veel lof kreeg, bij deze Federatie aangesloten.



De leden ontvingen het orgaan Angora-Koerier dat ten minste drie jaargangen (tot en met augustus 1953) is uitgegeven. De populariteit van Angorakonijnen ging echter verder bergaf, in hoofdzaak doordat er aan de wolverkoop steeds minder inkomsten vastzaten (opkomst kunstvezels).

Aan het eind van de twintigste eeuw kon het Angorakonijn nog maar enkele tientallen Belgische liefhebbers bekoren. De Angora werd een vrij zeldzaam hobbyras en tentoonstellingsdier. De prijzige wol van Angorakonijnen is nog steeds hoog gewaardeerd, maar de productie op industriële schaal speelt zich nu bijna uitsluitend af in (verre) buitenlanden, waaronder China en Argentinië.

(© Jan Desmet, 4 september 2013)

Naar boven