De supereend

Geen zee te hoog, geen ei te veel. Dieren worden kampioen. Kampioen in de liefde of kampioen in de opbrengst. Alzo verscheen de supereend. Niet super voor zichzelf maar super in de wereld van de ‘verhoogde leg’, super voor de baasjes met de breedste lach en het omvangrijkste voedselnetwerk. In zo’n biotoop transformeerde de eend tot winstideaal.

Het ei kaapte ongewild de eetlust van de mens. De vogels die het vaakst tot eileg te bewegen waren, zetten als eiproducent de bakens uit. Eieren ontbolsterden tot handelswaar. Dooiers zetten zich om in dollars. En hoewel de kip Wereldkampioen van de Leg werd, is de eend lange tijd als een te duchten concurrent opgevoerd. In boekjes die tussen beide wereldoorlogen verschenen


2004................................................................2005

klonk zelfs het geloof dat ‘de eendenhouderij weer een bloeitijd tegemoet gaat en de eenden hun achterstand bij de hoenders weer gedeeltelijk zullen inhalen’. De fok van eenden bood aldus kenner C.S. Th. Van Gink ‘een groot veld van exploitatie’: “Men heeft in den laatsten tijd, n.l. in de laatste 8 à 10 tien jaren, zulke doorslaande bewijzen gevonden van het feit, dat de legkracht der eenden die der hoenders nog overtreft…”. De kip mocht beven. De eend een eitje bijsteken.

In ‘Hoe zich renten aanschaffen door de eiers’ konden ‘pluimgediertekweekers’ zich het hoofd op hol laten brengen want ‘het tijdvak 1914-1918 heeft de ware verdiensten en het nut der legeenden en bijzonder der “witte loopers” leeren kennen’. Met die ‘loopers’ werden de Indische loopeenden gesolliciteerd waarvan de hoofdman van de Britse ‘Utulity Duck Club’ met


Indische loopeenden

tevredenheid vaststelde dat na het uitwoeden van de Eerste Wereldoorlog zo’n 50.000 personen zulke ‘eenden kweekten’, tegen amper 5000 in 1900. De loopeenden muntten uit in eiwitproductie, zo nodig in tijden van economische kaalslag en ondermijnde distributie: “Zij geven middelmatig 250 eiers per jaar.” Mits ze van hun baasjes Karswood Poultry Spice te bikken kregen, want pluimveepublicaties zagen ook toen al vaak het licht dankzij de centen van een dierenvoederfabrikant zoals Karswood. Auteurs van pluimveehandboeken wisten dat zij hun sponsors en broodheren met lofzangen als ‘al onze dikke eenden krijgen Karswood spice’ een wederdienst bewezen.

In een advertentie rond de keuze tussen ‘ducks or hens’ (eenden of hennen) vroeg Karswood zich luidop af: ‘Which Are the Better Egg-Machines?’ Op de prent eronder (zie afbeelding) leek het of de eend als beste ‘machine’ naar voor werd geschoven. Cijfers gunden de eend het voordeel van de twijfel. Goede legeenden haalden jaargemiddelden van 250 eieren, ‘when most of us are content to get 200 eggs from our hens’. Eenden hadden dus de potentie om de kip als ‘buitengewoone eierenvoortbrengers’ de loef af te steken, mede doordat hun eieren op de koop toe ietsje zwaarder wogen: 70 à 80 gram voor een eendenei tegen 50 à 60 gram voor een kippenei.

Dat doorsnee loopeenden op zo’n 210 eieren per jaar bleven steken en men rond 1920 al witte leghornkippen had die jaarrond 220 à 270 eitjes draaiden, kreeg men in de advertentie van Karswood niet te lezen. Bovendien verlangden eenden naast drink- ook zwemwater en dat compliceerde de eend als ‘nutsvogel’. Mogelijk daarom zijn door de eeuwen heen van die flesvormige loopeenden gefokt, ‘landeenden’ die minder watergebonden door het leven waggelden en in kuddes langs land- en veldwegen konden gehoed.  


Pekingeenden

De domesticatie en fok van eenden begon zo’n 3000 jaar geleden en beleefde in het Verre Oosten en met name in China een geweldige bloei, met als bekendste gezant de Pekingeend. Ook in Europa zijn regionale eendenrassen ontstaan. Frankrijk kreeg met de Rouaaneend een reus, een moddervette versie van de gewone wilde eend (Anas platyrhynchos), de stamvader van alle eendenrassen. In België verschenen (intussen zeer zeldzame of uitgestorven) eendenrassen die


tamme eendenrassen

genoemd waren naar de gemeenten Merchtem, Vorst, Dendermonde, Huttegem en de rivier Semois. Groot-Brittannië leverde onder meer Orpington- en Aylesbury-eenden. Holland kwam met witborsteenden oftewel spreeuwkopeenden en de zonderlinge krombekeenden

In de zoektocht naar een productie-eend die van alle markten – vlees, eieren en veren – thuis was, begon men eendenrassen uit velerlei windstreken te kruisen. Het was de echtgenote van een Britse predikant, Mrs. A. Campbell, die in 1898 uit kruisingen tussen de Rouaaneend, de Indische loopeend en de echte wilde eend met een super legeend voor de dag kwam. Door zijn kakikleur werd hij bekend als de Khaki-Campbell-eend. De allerbeste Campbells legden 354 eieren in 360 dagen! Op ‘internationale legwedstrijden’ kwamen veelvuldig ‘specimens voor met gemiddelden van 320 tot 350’ eieren. De Ware Supereend was opgestaan.


Khaki Campbell-eenden

De zowel voor het vlees als voor de eieren getalenteerde Campbell-eenden legden een bom onder alle andere eendenrassen. De vooruitgang wilde vooruit, kreunde zoals altijd naar groter en méér, waardoor de ruimte voor economisch gemarginaliseerde kwakers uiterst krap werd. Eenden die minder eieren garandeerden liet men als een baksteen vallen. Een boekje uit 1940 schetste de Nederlandse doorbraak van de Khaki-Campbell: “Een 15, 20 jaar geleden werden veel Loopeenden en vooral Witte Loopeenden gehouden, maar dat ras is grotendeels verdwenen en in ons land geheel verdrongen door de Khaki Campbell, een min of meer wildkleurige eend met een geweldig productievermogen. Circa 99% van onzen eendenstapel bestond in de laatste jaren uit Khaki Campbells.” Nederland telde toen 750.000 legeenden, waarvan 450.000 in de provincie Gelderland; in meerderheid Campbells, de Hollandse witborsteend was zo goed als uitgestorven. Ook in België werd de Campbell vóór de oorlog van 1940-’45 ‘op grote schaal gefokt’. Hun ‘commerciële waarde stond hoog aangeschreven’.

Helaas kwam het eendenei na 1950 in diskrediet. De schaal van eendeneieren zat vaak onder het vuil. Alle handboekjes adviseerden om eendeneieren goed af te wassen. Toen in Duitsland salmonelladoden vielen na het eten van met eendeneieren gemaakte mayonaise en men ontdekte dat eendeneieren gevaar voor paratyfus inhielden (vandaar de raad om de eieren zo’n 10 minuten te laten koken), klapte de Europese markt voor het eendenei in elkaar. Nog in 1974 kopte een krant ‘Oppassen met eendeëieren’ nadat de Belgische regering voor  eendeneieren allerlei fnuikende maatregelen had uitgevaardigd.

De weinige  producenten van eendeneieren die in de Lage Landen overbleven (in Nederland rond Harderwijk en Ermelo) schakelden over op vleeseenden. Op zijn beurt schoven ze de Khaki Campbell aan de kant en gingen in zee met de Pekingeend. L’Industrie du Canard (naar de titel van een boek uit 1943) bleek even wendbaar als de wind. Weer iets later raakte vooral in Frankrijk een nieuwe eendenbastaard – de ‘mulard’ – in zwang, ditmaal voor de productie van de even gehate als geliefde eendenleverpastei (foie gras).


Wat heeft dit alles met het medialeven der dieren te maken? Genoeg om vast te stellen dat de legprestaties van de eend het nog maar een zeldzame keer tot krantennieuws schoppen (zie hoger). Beide berichten verschenen respectievelijk op 1 oktober 2004 (‘Supereend van Cuyp’) en 11 augustus 2005 (‘Supereend’). Wat opviel was de identieke kop en de vergelijkbare inhoud. Tussen het eendenschilderij uit 1647 van Aelbert Cuyp (1620-1691) en de persfoto uit Taiwan van 2005 lagen zegge en schrijve 358 jaren verschil. Oppervlakkig bekeken leek op beide taferelen de tijd ruim 3,5 eeuwen te hebben stilgestaan.

De ‘Supereend van Cuyp’ haalde de media doordat het Dordrechts Museum, dat zich specialiseert in het werk van vader Jacob en zoon Aelbert Cuyp, dit bijzondere werk van Aelbert voor 230.000 euro op de kop had weten te tikken. Een schilderij van die leeftijd waarop een levende eend als zelfstandige voorstelling staat afgebeeld, is inderdaad een  zeldzaamheid, mogelijk zelfs een unicum. De eigenaar van de bontgekleurde legeend moet apetrots zijn geweest en goed bij kas om zijn lievelingsvogel door een gevierd beroepsschilder te laten vereeuwigen. Het zegt iets over de status die dergelijke uitmuntende legeenden konden uitstralen.

Op het paneel staat links naast de levensgroot afgebeelde eend een rijm waardoor we over de optimistisch ogende eend iets meer te weten komen. Het eendje heette Sijctghen en dichtte in eigen naam: “sonder te paeren heb ick geleeft, wel twintich jaren / wel hondert eijers tsjaers geleijt / daarom ben ick geconterfeijt.” Het diertje had in zijn twintigjarige bestaan honderden eieren gelegd en om die prestatie te memoreren was het gekonterfeit, geschilderd. Van een tegenslag als ‘gebroocken beennen’ was het volkomen ‘geneesen’. In de laatste twee versregels vraagt het eendje om na haar dood haar precieze sterfjaar en ultieme leeftijd toe te voegen, wat zonder verwijl in 1650 is gebeurd. De zwemeend overleed oktober dat jaar ‘out sijnde drijentwintich jaer’.


de eend van Aelbert Cuyp (1647)

Goed is te zien dat Sijctghen een volbloed boereneendje was dat om zijn legkunst werd geroemd, ten bewijze de drie eieren die op de voorgrond tussen wat hooisprieten lagen uitgestald. Niet minder geroemd was haar deugd van levenslange arbeid ‘zonder te paren’, zowaar een nonnetje (toevallig de naam voor een wilde eendensoort Mergus albellus) uit de eendenmaatschappij dat tot voorbeeld van de mensheid strekte.

Eeuwen terug werden tamme eenden met losvaste hand gekweekt. Op de snavel en/of de zwemvliezen droegen ze merktekens. Op een evenzeer uniek schilderij uit 1598-1610 dat in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen wordt bewaard, staan in vier rijen onder elkaar 32 verschillende eendenkoppen afgebeeld, inclusief hun poten en de merktekens van hun eigenaren. Door ze te leewieken hield men hun actieradius onder controle. Nadat ze ’s ochtends in een hok hun eieren hadden gelegd kregen ze een vrijgeleide. Voederbeurten hielden hun band met de boerderij intact. Deze kweekpraktijk bleef tot begin 1900 gangbaar. Rond Volendam leefden zo tienduizenden witborsteenden die in de poldersloten naar voedsel zochten. Deze eenden leverden 175 à 240 eieren per jaar. Grote eieren die gretig door bakkers werden opgekocht of overzee naar Londen werden geëxporteerd.

Door het veelvuldig contact tussen wilde en tamme eenden slopen ook bij de wilde eenden steeds meer uiterlijke kenmerken van domesticatie - zoals witte vlekken - binnen. Naast de extensief gekweekte productie-eenden droegen de halfwilde lokeenden uit de ‘eendenkooien’ eveneens bij tot het ontstaan van verbasterde ‘soepeenden’. Eendenkooien waren jachtbosjes met een centrale vijver en vangpijpen in de vier hoekpunten om wilde zwemeenden mee te vangen. De kooikers (eendenvangers) hielden in hun eendenkooi een ‘vliegstal’ van halftamme lokeenden die het wilde eendenspul moesten aantrekken. Ook het ‘kwakertje’ een tam eendenras ter grootte van een taling maar met een keihard kwaakgeluid deed dienst bij het lokken. Deze mix van zuiver tamme en zuiver wilde eenden – met alle bastaardversies daartussen – liet tot vandaag zijn sporen na. Mede hierdoor is het hedendaagse eendenvolk er erg gemêleerd gaan uitzien (in vorm en kleur), waardoor in verstedelijkte omgeving het onderscheid tussen ‘wilde’ en ‘tamme’ eenden ferm vervaagd is. Het eendje van Cuyp zou u zo als een met brood te verleiden voedereend op een stadsparkvijver kunnen tegenkomen.

De ‘Supereend’ op het krantenknipsel van augustus 2005 was een zogenaamde innovatie van het Livestock Reserach Institute in Taiwan, het rebelse eiland voor de kust van China. Het is zeer de vraag of de redacteur die deze persfoto uitkoos, iets van (de geschiedenis van) legeenden afwist. In het bijschrift mocht dit laboratorium voor veeverbetering ongeremd beweren dat het ‘een nieuw soort eend’ had gefokt die ‘ongeveer 260 eieren per jaar’ legde: “Het Instituut heeft 21 jaar nodig gehad om de eend te kunnen kweken.” De officiële naam van het ras luidde Brown Tsaiya Duck. Hij neigde naar een Khaki Campbell uitgedost in een bleekbruine Taiwanese impermeabel.   

Beide berichten over supereenden zwolgen in de trots. Het Dordrechts Museum stak de eend van Cuyp als een trofee in de lucht en de supereend uit Taiwan speelde waarschijnlijk mee in een eergevoelig steekspel met grote buur China. Beide staten zijn verzot op eenden én leven op gespannen voet. De dierentechneuten van het kleine Taiwan moeten binnenpret hebben beleefd toen ze grote broer China met een ‘nieuwe’ supereend in de hoek konden drummen. Dierennieuws blijft hardcore mensenwerk.  

(© Jan Desmet, 24 februari 2008)