Beer op klompen Het televisieprogramma ‘Man bijt hond’ (zie trapje hoger) is nog lang niet uitgebeten. Wie permanent op safari gaat in Wildpark Vlaanderen valt nooit zonder beeldmateriaal. September 2007 begon ‘Man bijt hond’ met de wekelijkse rubriek ‘Allemaal beestjes’ rond mensen die voor één keer géén levend maar een opgezet dier koesteren. Hoe ze op het idee kwamen? De regisseur van het programma, Jan Eelen, liet in Humo (11 september 2007) het antwoord raden nadat hem was gevraagd of hij naar de eerste afleveringen van ‘de tien-jaar-terugblik’ had gekeken: “Ja, en ik heb geweldige dingen gezien die me destijds blijkbaar ontgaan zijn. Zoals die taxidermist die gestorven huisdieren opzet: heel straf (…). En je ziet hoe die opzetter dat beestje over de toog aanreikt en zegt dat hij ‘gemakkelijk te onderhouden is met de stofzuiger’, en daarna is er de terugkeer in de huiselijke kring met alle familieleden die blij staan te wachten, oh daar is ons Loekietje!, en hoe die dode hond dan een ere-plaatsje krijgt boven op de tv-kast en tussen alle andere postuurkes. Echt héél straf.” Trouw aan zijn handelsmerk - research tot op het bot -, zocht én vond ‘Man bijt hond’ in Vlaamse huiskamers de opgezette resten van honden, katten, een ijsvogel, een leguaan, een fret, etc. Bij een trofeejager keken ze in de muil van een in Amerika geschoten zwarte ‘tapijtbeer’ (zie verder). De restauratie van een weliswaar veel oudere tapijtbeer van de Nederlandse koninklijke familie kreeg op 1 november 2007 ook een attentie van de media (zie knipsel onder). Beren behoren tot de natte droom van grootwildjagers. In de VS circuleert zelfs een specifiek magazine over berenjacht (www.bear-hunting.com). Van de algemeenste beer op aarde, de zwarte beer (Ursus americanus), worden in Noord-Amerika jaarlijks 30.000 à 40.000 exemplaren ‘gestrekt’ (rond de 10 procent van de populatie). In Alaska doden jagers elk jaar 1000 à 1600 van de naar schatting 32.000 ‘rijpe’ bruine (grizzly)beren (Ursus arctos). Ook in landen als Roemenië (zie illustratie onder; Franse trofeejagers met gevolg) en Rusland werd georganiseerde berenjacht big business.
Sinds de komst van krachtige vuurwapens en snelle vervoermiddelen is het doden van beren kinderspel. Trofeejagers worden door gespecialiseerde reisfirma’s en spoorzoekers zo nodig met vliegend gerief (zie Duitse reclame, illustratie onder links) naast een grizzlybeer gedropt. Vaak in boomloze toendralandschappen waar de dieren geen schijn van kans maken. De ware helden verrasten een beer in zijn winterslaap (zie illustratie onder rechts van 1929). Traditioneel belanden de huiden en koppen van geschoten beren bij preparateurs waar ze à la tête du client worden opgezet of tot vloerkleed (‘tapis d’ours’) omgetoverd. Tegen dan is een trofeejager duizenden euro’s lichter. Eén speciaalzaak in Alaska, Knight’s Taxidermy, ziet zo jaarlijks ruim 200 bruine beren passeren. Bijna allemaal voor trofeejagers van elders uit Amerika of Europa. De taxidermie van (trofee)beren volgde in grote lijnen de ‘vormtaal’ die voor andere roofdieren als leeuwen, wolven of dassen furore maakte. Favoriet waren de dreighoudingen met expressief gesperde muilen en ontblote tanden. Met hun bijterige poses moesten ze de geweerdrager zo heroïsch mogelijk voorstellen. Toch zijn in het wild levende beren minder gevaarlijk dan jagers. Jachtongevallen kostten aan honderden Amerikanen het leven, terwijl in de geschiedenis van Noord-Amerika minder dan 50 mensen (waaronder nauwelijks jagers) in berenincidenten het leven lieten (zie de gedramatiseerde illustratie onder). Er bestaan trouwens handige veldgidsjes met titels als ‘Bear aware. The Quick Reference Bear Country Survival Guide ’ die leren hoe men onheil met beren kan voorkomen. Bij beren waagden de preparateurs zich ook aan vermenselijkte poses, mede doordat een opgerichte beer op mensen lijkt. Ze zullen hun inspiratie deels bij circussen en straatartiesten hebben gezocht, waar beren zijn gedresseerd/‘levend opgezet’ om in tutu ballet te dansen (zie afbeelding onder links), met brommers en fietsen te rijden (illustratie onder rechts), op ballen te lopen, te (rol)schaatsen of uit bierflessen te drinken (krantenkop: ‘Clowns en beren veroveren kinderharten’, 1998). Dierenspektakel waar eind vorige eeuw verzet tegen rees, zoals te volgen in ‘Dansende beer bevrijd’ (1992), ‘Dansende beren leiden hondenleven’ (1993) en ‘Laatste dansende beer bevrijd’ (2007). Voor meer over de Libearty-campagne van de WSPA, zie www.wspa.org.uk of www.viervoeters.nl). Om beren ook na hun dood de clown te laten uithangen bestond dus geen terughoudendheid. Een icoon van dit opgezette genre werd de rechtopstaande beer die tussen zijn voorpoten een schenkblad vasthield. Mijn kennismaking met zo’n oberbeer begon met een gravure uit het Franse weekblad ‘L’univers Illustré’ van 24 oktober 1874 (illustratie onder). De tekst had het over ‘een discrete dienaar’, eigendom van een lord in Norfolk. De lord schoot de bruine beer in Rusland en liet hem voor zijn residentie in Gunton-Hall in kelnerpose opzetten. Op zijn plateau zette men drinkglazen en flessen, serveerde men sigaren en ‘pièces de dessert’. In het weekblad werd er bij verteld dat een Russische diplomaat ooit een échte beer als ober in dienst nam nadat hij door een loslippig lid van zijn huispersoneel in ongenade was gevallen. De oberbeer van de prent bleek geen toevalstreffer. Ik vond meer afbeeldingen waarop beren zo’n eeuw geleden tot vrolijke geluksbrengers (zie afbeelding onder links) of stijfdeftige kamerdienaars waren getransformeerd. In het kasteel van Loppem (West-Vlaanderen) bleek zelfs een obergrizzly bewaard gebleven (illustratie onder rechts). Genodigden deponeerden hun visitekaartje op zijn dienblad. Toen ik in Rijsel (Lille) een vergelijkbare antieke oberbeer tegenkwam, wist ik in een flits dat zijn nieuwe thuis mijn werkhonk zou worden. De brocanteur had de beer uit een versleten Parijs’ restaurant weggesleept. Het beest informeerde de klanten via zijn dienblad over het dagmenu en de spijskaart. Het verhaal van de verkoper klonk geloofwaardig en werd versterkt door de vermoedelijke ouderdom van het stuk, daterend van rond 1900. Het ging om een typische bruine beer (mét vetbult en nietig staartje) die waarschijnlijk ergens in Europa, mogelijk zelfs in de Franse Pyreneeën, kon zijn geschoten. De kogelinslag in de borst was duidelijk te zien. Het bijzondere van deze opgezette beer zat in zijn schoeisel: klompen! Ook zijn houten voetstuk op wieltjes van koehoorn versterkte zijn ‘culturele’ opmaak. De enige minpuntjes waren het ontbreken van het originele dienblad en de weggeknipte teennagels van zijn voorpoten, een amputatie die gek genoeg met lapjes konijnenbont was verdoezeld. Het had uiteindelijk veel voeten in de aarde om de antieke beer in een VW Polo naar huis te verschepen, maar eenmaal geland begon zijn derde leven. Deze opgezette beer exposeert een cocktail van menselijke karaktertrekken. De wijdopen bek toont zowel de melodramatische opschepperij van de jager als de oeroude, universele angst om door een vleesetend beest (leeuw, beer, wolf, haai, krokodil,…) te worden verscheurd. De kogelinslag symboliseert de onverdraagzaamheid en vernietigingsdrang die zulke roofdieren (‘alfa-predatoren’) opriepen. De vermenselijkte beeltenis van de beer (inclusief het dienblad en de klompen) typeert de mens als manipulator, altijd op zoek om zijn eigen karikatuur met andere wezens te vereenzelvigen. Een kenner zou aan de vorm en versiering van de klompen kunnen raden in welke streek de beer is (of kan zijn) opgezet, waardoor hij zelfs voor folkloristen een meerwaarde krijgt. Daarom verleende ik deze afgedankte bruine beer asiel, als een ‘cultuurtrofee’ boordevol dieren- én mensengeschiedenis. Een Ursus arctos als camouflagepak voor de Homo sapiens, als psychologisch profiel van een zolderkamer in de menselijke geest. Een topstuk dat in een Museum voor Menswetenschappen ten vierde male mag herrijzen. Zaal: Opgezette denkbeelden. Met berenuiterlijk. (© Jan Desmet, 15 december 2007)
|
|||