Het gierenkabinet


Hompen varkensvlees voor de gieren. Wie in 1990 had voorspeld dat op minder dan 25 km van de Brusselse markt een ‘restaurant du coeur’ voor vale gieren ging openen, was baldadig uitgelachen.

Juni 2007 werd het vele malen gekker toen een blitzactie van Vogelbescherming Vlaanderen ten gunste van een rondreizend genootschap vale gieren zelfs tot crisisoverleg op een ministerieel kabinet leidde. Tweehonderd kilo verse varkenslappen in een wei bij Ninove, als noodhulp voor een stelletje gieren dat in het bos ernaast zat uit te rusten, domineerden het nieuws van de dag.

Na het spoedberaad over de wettigheid van dit soort dierenhulp zette de minister de kapoen van Vogelbescherming - die het vlees bij het krieken van de dag in een koeienwei had uitgestald - netjes op zijn plaats. Met de hete adem van de boeren in zijn nek (‘Commotie rond 200 kilo slachtafval voor vale gieren’, ‘Ruzie over voederen van gieren’) wilde milieuminister Peeters deze aanslag op de vee- en volksgezondheid géén tweede keer door de vingers zien (‘Slachtafval als vogelvoer is tegen de wet’, zie boven). De gieren zelf keken niet naar het vlees om (‘Gieren laten ons vlees links liggen’, ‘Gieren laten aas liggen’) en zetten tegen de middag hun tocht verder (‘Vlees lokt koeien in plaats van gieren’, ‘Gieren vertrekken met lege maag’). De krant Het Nieuwsblad van 20 juni 2007 contacteerde een Catalaans ‘expert’ en strooide met diens woorden extra zout in de wonde: ‘“Gieren voederen is nonsens”’ en ‘“Die gieren keren vanzelf wel terug”’.  

Pijnlijker voor Vogelbeschermer Vlaanderen - met wie de minister nog een openstaande rekening had te vereffenen (‘Jachtplannen Peeters meteen afgeschoten’, 8 november 2006) - was dat Vogelbescherming Nederland zich openlijk van de voederstunt distantieerde, zich ‘geen voorstander van het inrichten van een voederplaats’ voor gieren noemde. Een woordvoerder van Natuurpunt deelde dit standpunt. Ook zij vonden het ‘geen goed idee’ om de naar de Benelux afgezakte vale gieren ‘impulsief’ op vleesvoer te trakteren; men mocht de aaseters ‘niet inprenten dat er hier voedsel te vinden is’. Stel dat de verwende gieren hier zouden blijven! Vooreerst hoorden de gieren volgens deze experts niet thuis in dit deel van Europa, bovendien konden ze de ‘lokale vogelstand verstoren’. Huiverend werd verwezen naar de vale gieren die in 2003 in een Nederlands kweekstation ruim 15 ooievaarsjongen soldaat maakten. Wat als de gieren van 2007 de kolonie van lepelaars op Antwerpen Linkeroever zouden vinden en opeten?

Aaseter hoort hier niet’ kopte De Standaard op 20 juni boven een analyse die zich achter de denkwijze van Vogelbescherming Nederland en Natuurpunt schaarde. Want, ‘het strookt niet met de hygiëne-eisen’ en ‘ook de aard van de vogels pleit ertegen’. De gieren keerden best zo snel mogelijk naar Spanje - het land van hun geproclameerde afkomst - terug. De bezorgde minister bleef bij de les en zag met het verblijf van de gieren de inheemse ‘biodiversiteit’ in gevaar komen.

De vale gieren vonden dan wel geen grote kadavers, de dooddoeners vlogen ze juni 2007 in kleurendruk om de oren. Suske en Wiske stonden in Het gierende gierenkabinet weer dolle avonturen te wachten.

Het eerste grote verhaal dat aan de gieren werd opgehangen jammerde over hun wanhopige ‘hongertocht’ vanuit Spanje, door de pers vertaald als ‘Vale gieren vliegen dood tegemoet’ (cover Het Belang van Limburg, 19 juni 2007) of ‘Uitgehongerd’ en ‘Prachtig schouwspel, droevig lot’ (cover en binnenwerk De Standaard, zelfde datum).  

Het tweede verhaal wilde dat vale gieren hier niet thuishoorden doordat in de Lage Landen aldus Vogelbescherming Nederland ‘geen geschikte broedplaatsen voor deze broedvogel van rotswanden’ aanwezig waren. Waar of niet waar? Drie vragen, drie mogelijke antwoorden.

Leden de ruim 100 vale gieren die rond 18 juni 2007 in België en Nederland opdoken ‘grote honger’? Waren dit zoals is beweerd ‘bootvluchtelingen, uitgehongerde illegalen’, zich verliezend in een ‘wanhoopsdaad’?

Binnen- en buitenlandse natuurbeschermingsorganisaties lieerden de intocht van de gieren (‘Belgien: Hunderte Geier begeisteren das Land’) aan ‘het afschaffen van de ‘muladares’’ (kadavervelden) in Spanje (zie knipsel Het Laatste Nieuws, 18 juni 2007), én eisten meteen maatregelen om deze in ere te herstellen (‘Vogelbeschermers vragen Europese hulp voor hongerige vale gier’, De Morgen 19 juni 2007). In het pastorale Spanje bracht men dode schapen of koeien naar vaste plaatsen buiten de dorpen. Rond 1990 dienden zulke plaatsen omheind, kwestie van de overlast door zwerfhonden te beperken. Vee dat in onherbergzaam bergland stierf of van de rotsen kletterde bleef nog altijd onaangeroerd als gierenvoer liggen.

Toen het aanbod en de aantrekkelijkheid van de bestaande muladares achteruitging begonnen vogelbeschermers met de uitbouw van aparte ‘gierenrestaurants’, permanent bevoorrade eetstations in natuurparken en het hooggebergte. Dat gebeurde voor het eerst in Zuid-Afrika (1966) en in de Spaanse Pyreneeën (1969). Al of niet voorversneden kadavers of beenderen (voor de lammergier) werden met de rugzak of met de jeep aangevoerd en achtergelaten. Tegen 1980 hadden de Europese gieren door natuurbeschermers uitgebate ‘restaurants’ in Mallorca, Sardinië, Italië, Spanje, Oostenrijk en Frankrijk. Ze richtten zich in volgorde van bezorgdheid op de lammer- en de monniksgier (de zeldzaamste soorten) en de vale gier.

Deze bijvoerprogramma’s waren een zegen voor de gieren. Met name de overleving van de jongen - meestal één jong per paar per seizoen - ging allengs crescendo. In het nest kregen ze genoeg te eten en tijdens hun kritieke eerste levensjaar kwamen ze probleemloos aan mondvoorraad. Door rond hun ‘restaurant’ te blijven verkleinde bovendien de kans dat ze elders met  vergiftigd aas of  hoogspanningsleidingen (noodlottig na botsingen en elektrocutie) in aanraking kwamen.

Van kapitaal belang voor de vale gier was de gewoonte van de industriële varkenskwekerijen om hun eigen muladares aan te leggen, waardoor ze spotgoedkoop van hun kadavers verlost geraakten. Tussen 1979 en 2000 schoot de Spaanse vale gierenstand als een raket van 3.240 naar 18.000 à 22.000 broedparen omhoog. Eind twintigste eeuw zweefden weer 50.000 of meer vale gieren (Gyps fulvus) door het Spaanse luchtruim, een wereldrecord!

Het vale gierensucces speelde de lammergier (Gypaetus barbatus) soms parten doordat deze zeldzame, van beendermerg levende gier (geen 100 paren in Europa) door de dominantere vale gier uit sommige van zijn eeuwenoude nestplaatsen werd verdreven. Maar toen Europa in 2003 door de dolle koeienziekte veel strengere verordeningen voor het omgaan met veekadavers uitvaardigde, keerde voor de vale gieren het tij. Krengen verhuisden naar vilbeluiken en een nieuwe golf van Spaanse muladares sloten hun ‘deuren’. De afgelopen jaren bracht dit het broedsucces van de vale gier - de soort nestelt op rotswanden in kolonies van 4 à 25 paren - een slag toe. Sommige vale gierenkolonies kregen bijna geen uitgevlogen jongen meer. Andere vertoonden 'ongewoon gedrag' of werden makker. Vale gieren zakten af naar de kusten en tot in de steden om iets eetbaars te vinden. Andere zetten zich op daken van dorpen of boerderijen in slagorde, verweesd en wachtend op beterschap. Hoogst ongebruikelijk waren de vale gieren die zich volgens de media op ziek, gebrekkig of pasgeboren vee stortten (‘Gieren vallen levend vee aan’, 5 mei 2007). Bij pasgeschoten herten waren ze de jagers te vlug af. Of door deze situatie meer (Spaanse) groepjes vale gieren in noordelijke landen gingen rondtoeren (‘verdwalen’ menen natuurbeschermers) is vooralsnog onduidelijk, al lijkt een verband met het Spaanse voedseltekort aannemelijk. Toch

zette de trend een paar jaar eerder in want reeds in 2001 (zie bovenstaand knipsel De Telegraaf 5 juli 2001) en 2002 (‘Gieren cirkelen boven noorden van Nederland’, zelfde krant 6 juni 2002) kwam het groepsbezoek van vale gieren naar de Benelux op gang.

Mocht kadaverschaarste de hoofdoorzaak van dit gierengedrag zijn, dan is vooralsnog van geen massale hongerexodus sprake, want ook al gingen mei-juni 2007 mogelijk een paar honderd gieren buiten Spanje op tournee, zij vertegenwoordigden nog geen procent van het Iberische vale gierenbestand. Bovendien worden in Gibraltar geen verhoogde aantallen vale gieren waargenomen die via Gibraltar de Middellandse Zee oversteken om in Afrika de winter door te brengen. Daarom een nieuwe vraag:


In hoeverre zijn/waren vale gieren een curiosum in West-Europa?

 Ook al werd hun overleving structureel bijna onmogelijk gemaakt, gieren zijn géén anomalie voor de ‘biodiversiteit’ van West-Europa. Sinds de Romeinse tijd zal het de gieren net zo zijn vergaan als de beren of de wolven: steeds verder verdreven en teruggeworpen naar de meest woeste delen van Europa, waaronder de Alpen, de Pyreneeën en de Balkan. Zelfs daar werden hun relictpopulaties na 1800 - met de komst van betere vuurwapens en sterker vergif - zo goed als uitgeroeid. In landen als Italië of Roemenië, waar ooit duizenden vale gieren moeten hebben geleefd, werden de laatste exemplaren in de loop van de twintigste eeuw van kant gemaakt. Rond 1900 schoot een jager-verzamelaar in Roemenië op zijn eentje nog 182 vale gieren. De laatste Roemeense vale gier kreeg in 1958 de kogel, ook al had het land de soort in 1933 bij wet beschermd.


Vale gier in 1882

De verdelgingswoede speelde de gier in heel Europa parten. Vale gieren die het waagden op verkenningsmissie te gaan - een normaal gedrag voor pubergieren -, wachtte vijandschap. Het is tekenend dat de vier oudst bewaard gebleven meldingen van de vale gier in België (mei 1893, juni 1903, mei 1935 en juni 1938) allemaal op ‘verzamelde stukken’ slaan.

De jonge vale gier van 19 mei 1935 beleefde een ware kruisweg. Het beest werd het eerst gezien in Wingene en vervolgde zijn route over Tielt richting Izegem. Onderweg poogden verschillende jagers hem te schieten. In Emelgem (bij Roeselare) landde de gier in een knotwilg. Volgens een ooggetuigenrelaas kwamen van alle kanten boeren aangelopen, gewapend met stokken en geweren. Na twee schoten trachtte de gewonde gier weg te vliegen maar kreeg na zijn landing een derde kogel. Met wijdopen vleugels wachtte hij op zijn aanstormende belagers, krabde en beet van zich af maar werd uiteindelijk overmeesterd en in triomf naar het dorp gebracht. Na twee uur met de gier te hebben gesold sneed een lokale held hem de keel over. Het verslag dat verscheen in het ornithologische vakblad Le Gerfaut van 1936 (jg. 26: 180-181) eindigde met een dramatische slotsequens: ‘Dans un dernier spasme, il donna encore un coup d’ailes qui renversa l’homme qui l’avait saigné et qui voulait s’assurer de sa mort.’

Eens opgezet kreeg de Emelgemse vale gier zijn foto in de krant. Het tafereel geeft goed weer hoe meedogenloos tot vrij recent in de geschiedenis met ‘roofdieren’ is omgegaan. Al bestaan tot op vandaag mensen en streken die gieren en consorten naar het leven staan. April 2007 stierven in Macedonië nog 18 vale gieren nadat ze van vergiftigd aas - mogelijk uitgelegd ter liquidatie van wolven of beren - hadden gegeten (voor foto’s van de gierenkadavers, zie www.mes.org.mk).  Het verschil met 1935 is dat deze praktijken niet langer wettelijk of algemeen aanvaard zijn. Wie het 72 jaar later had aangedurfd de in Ursel of Ninove overnachtende gieren met kogels of stokslagen te elimineren, zou in de media aan de schandpaal zijn genageld. Juni 2007 toonden duizenden oprecht belangstelling en bezorgdheid voor deze bijzondere gasten (‘Gieren lokken honderden kijklustigen’, Het Laatste Nieuws, 19 juni 2007; ‘Gier lokt spotters uit hun bed’, Brabants Dagblad, 21 juni 2007). In het Nederlandse Oss waar één vale gier wat troosteloos in een boom achterbleef, stond een dierenambulance stand-by voor het geval hij van zijn stokje viel. Zelfs in Macedonië werd het vergiftigen van de 18 gieren op nationaal misprijzen onthaald.

Vervolging bewerkstelligde zo goed als zeker het verdwijnen van de vale gier, hetzij als regelmatige zomergast hetzij als broedvogel, uit West- en Midden-Europa. Volgens de geleerde Dominikaan Albertus Magnus (ca.1200-1280) nestelde de vale gier in de rotsdalen van de Moezel en de Rijn tussen Worms en Trier. En in de Zwabische Alb van Baden-Württemberg zijn beendersporen van broedende vale gieren aangetroffen. Zelfs Polen claimt hem als een voormalige broedvogel.


Vale gier in de middeleeuwen (ca. 1350)

Vale gieren leefden dus beduidend noordelijker (ter hoogte van de Ardennen) dan meestal wordt gedacht. Mogelijk zakten ze toen regelmatig af naar de uitgestrekte open schorren, venen en heidevlaktes waar tijdens de middeleeuwen grote kudden schapen graasden. En wolven regelmatig een kadaverrest achterlieten. Ook na ravages door de runderpest zullen vale gieren allicht hun slaatje zijn komen slaan. Ter lokalisatie van buit zweven gieren makkelijk 5 à 8 uur per dag (tot op enkele duizenden meter hoogte!) en overbruggen dan vele honderden kilometers. Vale gieren zien bijzonder goed en, bij helder weer, bijzonder vér. Duizend kilometer is voor deze soort niet meer dan een stevige proefrit. Bovendien vasten ze makkelijk een week aan een stuk. Oktober 1944 verschenen boven een slagveld in Nederlands Noord-Brabant 6 vale gieren waarvan er traditioneel één kon neergeknald. Een krant typeerde hun gedrag ‘als azend op door oorlogsgeweld omgekomen dieren en op lijken van gesneuvelden’. Gieren leven van buitenkansen op een schaal die sommigen niet lijken te bevatten.

Ook de monniksgier (Aegypius monachus) moet ooit in veel meer landen hebben geleefd. Van alle Europese gieren is de monniksgier de enige waarvoor de vale gier opzij gaat. Monniksgieren bezitten een zwaardere haaksnavel waarmee ze het vel van schapen of koeien kunnen openscheuren. Vale gieren hebben dus baat om monniksgieren bij een kadaver voor te laten gaan. Monniksgieren zijn vermoedelijk ook veel minder aan bergstreken gebonden, nestelen in tegenstelling tot vale gieren (zeldzame boombroeders) alleen in boomtoppen. Bij koude temperaturen staan ze hun mannetje. Een monniksgier die in 2005 bijna vijf maanden in de Oostvaardersplassen in Nederland verbleef (tot het noodlot toesloeg: ‘Zeldzame gier gedood bij botsing trein’) hield zich kranig overeind. Dit strikte moerasreservaat (ook de zeearend begon er recent te broeden) is niet toevallig het enige gebied in de Benelux waar overleden runderen of edelherten speciaal voor aaseters in het veld mogen blijven liggen.

De groepen vale gieren die juni 2007 België, Nederland, Frankrijk en Duitsland (‘Vale gier zit nu in Duitsland’, 23 juni 2007) aandeden waren bijna allemaal jonge, immature vogels. Deze nemen in hun eerste levensjaren geen deel aan de voortplanting (de meeste grote gierensoorten beginnen pas na 5 à 7 jaar met nestelen) en kunnen zich tijdens de zomermaanden, met veel warme thermiek, aan ‘nomadisme’ te buiten gaan.


Vale gier in 2007

Naar de Oostenrijkse Alpen zakken vermoedelijk al eeuwenlang vale gieren uit de Balkan af. In 1949 telde men daar nog 250 tot 300 exemplaren die zich wekenlang in Karinthië rond de schaapskudden ophielden. Tegenwoordig verblijven jaarlijks zo’n 100 niet-broeders in de Oostenrijkse Hohe Tauern. De aanwezigheid van dood bergvee of wilde hoefdieren stimuleert  hun komst.

De recente waarnemingen tegenaan de Noordzee passen binnen het kader van dit eeuwenoude nomadengedrag van jonge vale gieren. Bovendien kan Spanje tegenwoordig weer gieren ‘uitzenden’, gezien de geweldige groei die de populatie er aan het eind van de twintigste eeuw heeft ondergaan.  

Gedreven door de honger of niet, zuiver nomadisme of niet, het is een goede zaak dat de Spaanse vale gieren nieuw terrein verkennen. In Zuid-Frankrijk (600 vale gierenparen in 2002) zoals in de Cévennes is de vale gier na lange inspanningen terug ingeburgerd, hopelijk heroveren ze nu meer en meer op eigen kracht ander braakliggend berggebied (Alpen, Vogezen, Apennijnen, Karpaten, etc.). Juni 2006 vertoefden onder meer in de Franse maritieme Alpen ongewoon veel vale gieren. Ook grote natuurparken in de lagere delen van West-Europa zouden met de vale (puber)gier kunnen rekening houden door een beleid te voeren dat voor krengeneters als raven, gieren of rode wouwen (leefden in het middeleeuwse Londen van slachtafval en hondenkadavers) in aanbod voorziet. Betuttelende of conservatieve natuurdenkbeelden noch totaal van de pot gerukte hygiënevoorschriften zouden de gieren hierbij mogen hinderen, zeker nu Spanje, met zijn ‘reservoirfunctie’, niet langer al zijn vale gieren lijkt te kunnen huisvesten. Daarom een laatste vraag:


Hoe en waar een gierenrestaurant te beginnen?

Niemand in de Lage Landen zou deze vraag met meer ervaring hebben kunnen beantwoorden dan Willy Suetens (1930-2005), de grootste Belgische roofvogelspecialist van de twintigste eeuw en een van de eerste uitbaters van gierenrestaurants in de Pyreneeën. Met de Franse broeders Terrasse stichtte hij in 1969 een Europees fonds voor roofvogelbescherming (toen het FIR, tegenwoordig Mission Rapaces, zie www.lpo.fr). Meer dan van de over elkaar heen buitelende ‘gierendeskundigen’ die juni 2007 in de media opdoken, had ik zijn indrukken over de vale giereninvasie willen vernemen.

Toen ik Suetens in 1992 interviewde had hij op twee na alle 38 Europese dagroofvogelsoorten gezien, gefilmd en gefotografeerd en daar een (nog steeds) interessant boek ‘Roofvogels van Europa’ over geschreven. Als bankier zat Suetens er warmpjes bij. Hij betaalde al zijn expedities uit eigen zak en kocht zich in Spanje een landgoed van 550 hectare dat paalde aan een natuurpark in volle uitbouw. In zijn ‘hof’ lag een met draad afgespannen gierenrestaurant van twee hectare! Naast het doordeweekse contact met zijn ‘tuingieren’ had Suetens volop ervaring met schuiltentfotografie bij gierenvoederplaatsen. In zijn boek vertelde hij daar het volgende over: “Eens dat gevecht en gevreet goed aan de gang zijn, verliezen de vale gieren in hun roes alle zin voor gevaar. Toch zijn het in wezen schuwe vogels en in hun argwaan laten ze menig kreng gewoon onaangeroerd. Het kan ook lang duren vooraleer de angst wordt overwonnen: zo kunnen de gieren de dag doorbrengen staande in het veld op een paar honderd meter van het dode dier en in de middag weer wegvliegen naar hun slaapplaatsen zonder te zijn genaderd. Dit kan meer dan één dag worden herhaald, tot uiteindelijk het kreng wordt genaderd. In de dehesas van Extremadura komt het vaak voor dat de gieren in de bomen rond het kreng komen slapen, soms een week lang, en dan pas neerstrijken; het gebeurt ook dat zij hun angst niet kwijt raken en na een paar dagen verdwijnen zonder te hebben gevreten. De aanwezigheid van de kleinere aaseters die de vale gieren vooraf gaan blijkt een belangrijke schakel te zijn in het overwinnen van hun schuwheid.” Allicht zal de mediakop ‘Vale gieren laten vleesontbijt liggen’ van 19 juni 2007 voor Suetens geen verrassing zijn geweest.

Het volstond dus niet ergens een kadaver uit te kieperen om gieren aan de grond te lokken. Wie als natuurfotograaf zijn kans wilde wagen deed dat het best op een voor gieren vertrouwd terrein. Natuurfotograaf Johan De Meester liet in De Morgen van 20 juni 2007 zijn vergeefse poging optekenen: ‘“Ooit zat ik drie dagen naast een dood schaap”’. Zijn Nederlandse collega Martijn de Jonge had blijkens zijn relaas uit 1991 (‘Voyeur in het gierenrestaurant’) meer geluk want na een halve dag werd zijn speciaal voor de gelegenheid gekeelde geit in drie kwartier tot op het bot afgekloven.

Nu in Spanje zoveel vale gieren leven (meest in Aragon, Castilië en Andalusië) die bovendien meer worden gewaardeerd en getolereerd mag worden aangenomen dat de nieuwe generaties vale gieren hun schuwheid voor de mens beter gaan leren beheersen. Tamme of in zoo’s gekooide vale gieren munten uit in kalm en beheerst gedrag. Gieren van buiten Europa werden dikwijls volbloed stadsdieren.

Een gier uit een dierenpark nabij het Franse Laon die vrij rondvloog, leverde in 1971 zelfs een ongeëvenaarde, mogelijk profetische persfoto op (zie boven). Het beest haalde zowaar bij de beenhouwer van het dorp zijn ‘déchets de viande’ op. Bijna hetzelfde deden recent Spaanse vale gieren door op vrachtwagens van het vilbeluik te landen.

Het is waar dat vale gieren het voordeligst kunnen zweven bij warme temperaturen maar zuiver tropische vogels zijn dit niet want in de bergen doorstaan ze sneeuwjachten en beginnen soms bij vriestemperaturen van -20 te broeden (meer over gieren: www.gyps.org). Een vale gier die najaar 1974 uit een Oost-Vlaamse privé-zoo ontsnapte hield zich tot midden januari 1975 in de frisse buitenlucht in leven. 

Het is dus niet aan ‘experts’ en nog minder aan politici om per dictaat uit te maken waar vale gieren wel of niet thuishoren. Gezien de vele lezersbrieven die vonden dat het bijvoeren van de gieren wél een goed idee was, en de grote gieren elders in de wereld gevaarlijke klappen kregen (Azië, Afrika), kan er op de bevoegde kabinetten misschien eerst aan een regeling worden gewerkt om voortaan minder krampachtig op een dood rund in een wei (zie illustratie onder) of natuurgebied te reageren.


Vale mens, vallei van de Lesse, oktober 1992

Moeder Natuur verenigt leven én dood, bloei en verrotting. Wie hamsters en lepelaars wil redden mag de ‘onreine’ fauna - van gieren tot aaskevers - niet uitsluiten. De ‘gierenzwerm’ van juni 2007 leerde dat men in de Lage Landen nog een en ander van deze legendarische vogels zou kunnen opsteken. De ‘natuur’ is nooit perfect of voltooid. Mogelijk daarom was de gier hier.    

(© Jan Desmet, 1 juli 2007)
Reageren kan via jan.desmet@telenet.be

naar boven

Vervaalde gieren

Voor het najaarsnummer 2007 van ‘Mens en Vogel’, het tijdschrift van Vogelbescherming Vlaanderen, schreef Jan Desmet een opiniebijdrage omtrent de vale gieren die zomer 2007 de Lage Landen bezochten (illustratie onder). Daarin overschouwt hij nogmaals een bijzondere

vogelgebeurtenis die publiek en pers in de ban hield. En tal van vragen deed rijzen. Jan Desmet eindigde zijn bijdrage getiteld 'Vervaalde gieren’ met de slotalinea: “Mensen gaan door hun eigen gedrag in grote lijnen bepalen hoe schuw/mak vale gieren blijven/worden. De beheerders van reservaten zullen, zo ze kiezen voor een pro-kadaverbeleid (zoals in de Nederlandse Oostvaardersplassen en op de Veluwe waar dode grote dieren in het veld blijven liggen) het verblijf van vale of monniksgieren een stuk aantrekkelijker maken. Met het op goed geluk varkenslappen rondstrooien zou ik zuinig blijven, maar er ook geen ideologisch haantjesgedrag onder natuurverenigingen rond verkopen. De gier is (op)nieuw hier. De zoektocht naar een wijze verhouding kan voor iedereen beginnen.”

Het volledige verhaal is te lezen in ‘Mens & Vogel’(jg. 45 nr. 4, blz. 46-53). Belangstellenden kunnen contact opnemen met Vogelbescherming Vlaanderen via www.vogelbescherming.be.

naar boven

home site Jan Desmet